Bierimpost verpest

In het midden van de 14e eeuw werd Europa getroffen door een uitbraak van de pest die zijn weerga niet kende. Geschat wordt dat ruim een derde deel van alle Europeanen, destijds tientallen miljoenen mensen, deze epidemie niet overleefde. In de periode 1550-1700 kwam in Amsterdam de pest nog geregeld voor maar niet op dezelfde schaal als in de 14e eeuw. Een voorbeeld van een dergelijke uitbraak is de epidemie van 1617.

Hoewel de Gouden Eeuw vooral wordt gezien als een periode van voorspoed en weelde veroorzaakte de verschillende pestuitbraken grote ellende. Honderden mensen lieten het leven, handel en bedrijvigheid stokten en winkels en werkplaatsen moesten noodgedwongen de deuren sluiten. Enkele notariële akten uit het archief geven een beeld van de directe gevolgen van de pestuitbraak in 1617. Op 12 januari 1618 lieten enkele herbergiers op verzoek van mr. Jan Sybrantsz de Bonte een verklaring opstellen door notaris Nicolaes Jacobs. Jan Sybrantsz de Bonte was de impostmeester van het bier. Op het bier moesten de herbergiers impost (accijns) betalen die door de impostmeester aan huis werd geïnd. Door de pestuitbraak van 1617 konden de herbergiers de impost niet betalen.

Een bierdrinker in goede gezondheid, David Teniers (II), 1640 - 1660

Een bierdrinker in goede gezondheid, David Teniers (II), 1640 – 1660

De kasteleins van de herbergen, met prachtige namen zoals ‘den Blancken Ham’, ‘het Hoff van Arnhem’ en ‘den Bredalschen Ruyter’, moesten bij de notaris een verklaring afleggen voor hun betalingsachterstand. Allen verwijzen naar de gevolgen van de pestuitbraak een jaar eerder waardoor hun bedrijf grote schade heeft opgelopen. Zo verklaren ze dat ze veel minder neeringe ende sleete hebben gehadt als anderssins voor ofte naer, soo doordien de reysende luyden, die sy gewoon sijn te logeren, uuyt vreese van de voorsegde sterffte achter gebleven sijn. Niet alleen de klanten van buiten de stad kwamen niet meer naar de herbergen, ook sommige van hunne calanten, gebueren ende bekenden sijn gestorven, sulcx dat sy, comparanten, alle verclaerden, dat het hun een groot deel in hunne neeringen geschaedt heeft. Matthijs Ponssen, kastelein in ‘het Groeninger Veerschip’ verklaarde vervolgens dat de pest hem meer als de volle helfte in neeringe en de consumtie heeft geschaet.

Niet alleen de herbergiers hadden last van de teruglopende klandizie, ook de ‘bierbeschooiers’ hadden onder de gevolgen van de pestuitbraak te lijden. Bierbeschooiers waren de tussenpersonen tussen de tapperijen (herbergen en cafe’s) en brouwers van ingevoerd bier: zij waren dus groothandelaren. Ze waren werkzaam aan de Oudezijds Voorburgwal, in die tijd ook wel de Delftse Bierkaai genoemd. Ze verklaarden dat ze zeer hadden geleden door de groote sterfte ende haestige siecte in het vorige jaar en dat veele tappers ende herbergiers vermits d’voorsegde siecte hunne huysen hebben moeten sluyten. Sommigen omdat de klandizie terug was gelopen omdat de pest in of om de huizen aanwezig was, andere ondernemers zagen hun inkomsten dalen omdat hunne gewoonlycke calanten binnen deser stede niet en dorsten commen uyt vreese van de voorsegde siecte.  

Dergelijke verklaringen van herbergiers en tappers laten op een kleinschalige niveau zien wat de pest kon aanrichten binnen Amsterdam. Een epidemie had zijn weerslag op alle inwoners van de stad, ook op de mensen die niets mankeerden.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

5075.381A.30 (12-1-1618)

5075.381A.30 (12-1-1618)

5075.381A.31 (12-1-1618)

5075.381A.31 (12-1-1618)

5075.381A.35 (12-1-1618)

5075.381A.35 (12-1-1618)

5075.381A.41 (12-1-1618)

5075.381A.41 (12-1-1618)

Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, deel II, 1929

Mooij, A., Van pest tot aids, 2001

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


+ 3 = 5