Handel op Archangel

De handel die de VOC vanaf het begin van de 17e eeuw dreef op het verre oosten spreekt enorm tot de verbeelding. Een reis van maanden werd ondernomen om Amsterdamse gezinnen van specerijen te voorzien. Doorgaans gaat alle aandacht uit naar deze handelsactiviteiten terwijl er ook duizenden schepen vertrokken naar landen rondom de Oostzee en nog verder. Een belangrijke plaats voor Amsterdamse kooplieden in de 17e eeuw was Archangel.

Een afstand van bijna 7500 km moest gevaren worden om in Archangel te komen.

Een afstand van bijna 7500 km moest gevaren worden om in Archangel te komen.

In het noordwesten van Rusland werd in 1584 een havenstad gesticht die vernoemd werd naar het klooster van de Aartsengel Michael dat op die plek gelegen was. De havenstad Archangel werd de poort voor het Westen naar Rusland. Het achterland van Archangel was zeer uitgestrekt, dun bevolkt en weinig ontwikkeld. De voornaamste Russische exportgoederen waren bosproducten en agrarische producten. De akkerbouw leverde hennep, juchtleer en talk (rundervet) op. Uit het bos kwamen bont, huiden, teer en masten. Hennep werd gebruikt bij de productie van touwen en zeilen. Bont, leer en huiden werden verwerkt tot kleding. Teer werd gebruikt bij het waterdicht maken van de schepen. Hetgeen de Amsterdamse kooplieden als tegenprestatie meenamen bestond voornamelijk uit luxe goederen zoals textiel, sieraden, ivoor, wijn, specerijen en wapens. Een klein aantal Nederlanders had zich in de loop van de 17e eeuw in Archangel gevestigd en vervulden een belangrijke rol in het handelsverkeer. De leden van deze Nederlandse kolonie onderhielden contacten met de Russische autoriteiten en zorgden ervoor dat de gewenste producten uit het achterland naar Archangel werden vervoerd. De handelsbetrekkingen tussen Archangel en Amsterdam zijn te vinden in de Amsterdamse archieven.

Paskaart van de omgeving rondom Archangel (rechtsboven op de kaart).

Paskaart van de omgeving rondom Archangel (rechtsboven op de kaart). Een grotere versie is te bekijken door de afbeelding aan te klikken.

De handtekenigen van Jan Willinck en Claes Jansz. Bording

Handtekeningen van Jan Willinck en Claes Jansz. Bording onder het contract.

Een voorbeeld van een dergelijke handelsbetrekking is een contract dat werd gesloten tussen Jan Willinck en Claes Jansz. Bording. Jan Willinck, afkomstig uit Deventer, was een koopman in Amsterdam. Hij  woonde blijkens een koopakte aan de Nieuwendijk op de westzijde, het tweede huis benoorden de St. Jacobsstraat, daar de vos in de gevel staat (tegenwoordig Nieuwendijk 110). Hij woonde dus vlakbij het Damrak, de plek waar de schepen vertrokken naar de buitenlandse bestemmingen. Claes Jansz. Bording kwam uit Durgerdam en was schipper van beroep. In het contract werden afspraken gemaakt waar beide partijen zich aan moesten houden. Het werd op acht juli 1698 opgesteld door de notaris Pieter Schabaelje, wonende aan het begin van het Rokin.

Twee inwoners van Archangel, 1726, Aldert Meyer, Pieter van der Aa (I), Carel Allard, 1726

Twee inwoners van Archangel, 1726, Aldert Meyer, Pieter van der Aa, Carel Allard, 1726

Allereerst moest de schipper ervoor zorgen dat zijn schip, d’Oude Bording, voorzien was van ankers, zeilen, touwen, takels en ’t gene verders tot de naergenoemde reijse behoort en gebruijckelijck is. Het was de bevrachter Jan Willinck toegestaan om in te laeden sodaanige goederen als hem zal gelieven, waermede den schipper […] vervolgens met het Convoij en gemeene Vloot uijt deeze landen zal zeijlen naar Archangel in Ruslant. Claes Bording zeilde dus niet alleen naar Archangel maar in een konvooi. Twee keer per jaar vertrok een dergelijke groep schepen naar Rusland. De ‘vroegschepen’ vertrokken eind mei en kwamen een maand later in Rusland aan. De ‘laatschepen’, waar ook het schip van Claes Bording onder viel, vertrokken in augustus of september. Zijn schip was 125 voet lang (ruim 35 meter) en was naar alle waarschijnlijkheid een fluitschip. Deze schepen hadden een rond voor- en achterschip, hadden een zeer smal dek maar wel een ‘bolle buik’. Dit type schip kon veel lading vervoeren en was zodoende één van de oorzaken van de enorme economische groei in de 17e eeuw. Het fluitschip was zeer eenvoudig in gebruik waardoor een bemanning van twaalf personen voldeed.

Nederlands fluitschip, Wenceslaus Hollar, 1647.

Nederlands fluitschip, Wenceslaus Hollar, 1647.

De Oude Bording kwam op 1 september aan in de haven van Archangel alwaar, volgens de bevrachtingsovereenkomst, de goederen werden uitgeladen. Onder toezicht van een partner van Jan Willinck werd het schip weer gevuld met sodaenige andere Coopmanschappen (goederen) als hij zal goet vinden tot de volle en bequame laedinge van het voorseide schip. In het contract was afgesproken dat de schipper zorg zou dragen voor de goederen, ook bij tijden van brand (dat God verhoede) met zijn gemeene scheepsvolk alle hulpe en assistentie te doen omde goederen van de bevragter te helpen salveren en bergen. Daarnaast was afgesproken dat de schipper voor iemand anders geen goederen, brieven of geld mee mocht nemen. Ook extra passagiers waren niet welkom. Naast alle restricties had Claes Bording ook enkele voordeeltjes. Zo werd afgesproken dat hij vier lasten (8000 kilo) Coopmanschappen op vragt zal mogen aennemen en die te plaetsen in de Cajuijt of hut. Het werd hem dus toegestaan om voor 8000 kilo goederen mee te nemen voor eigen rekening. De winst kwam voor ¾ toe aan de schipper, het resterende deel was voor de stuurman.

Detail van de paskaart; een fluitschip.

Detail van de paskaart; een fluitschip.

Jan Willinck was verantwoordelijk om deze stuurman te leveren. Daarnaast verlangde hij dat de schipper heen en weder te zullen voeren een Cuijper en de zelve tot zijn coste van spijs en drank te versorgen. Mocht zowel de heen als terugreis volgens afspraak verlopen, werd een bedrag uitbetaald van 4100 gulden en bovendien noch aen den schipper te vereeren twintigh silvere ducatons tot een Caplaecken (een extra premie, welke de schipper zou ontvangen bovenop de 4100 gulden). Blijkbaar is de reis goed verlopen aangezien in de Amsterdamse Courant van 25 oktober 1698 melding wordt gemaakt dat van Archangel, d’Oude Bording, schipper Klaes Bording voor de stad is gekomen. Het was overigens van belang om uiterlijk half oktober te vertrekken om niet in de herfststormen op de Noordzee te komen. Tussen december en mei was de Witte Zee doorgaans bevroren en was scheepvaart überhaupt niet mogelijk. In de 17e eeuw gingen iedere zomer twee konvooien richting Archangel. Nadat Peter de Grote in 1703 Sint Petersburg stichtte als ‘venster op Europa’ nam het belang van Archangel af. De risicovolle tocht ten noorden van Scandinavië was niet meer nodig.

Het is van geen enkel belang voor dit verhaal maar de naam Bording werd 150 jaar later landelijk bekend. Vader Klaas Bording en twee zonen uit Durgerdam kwamen in 1849 vast te zitten op een ijsschots tijdens het vissen. Twee weken dreven de drie mannen op de Zuiderzee totdat ze gered werden. Uiteindelijk zouden de vader en één van zijn zonen bezwijken. Een overeenkomst tussen de Klaas Bording uit de 19e eeuw en Claes Bording uit de 17e eeuw is hun grote voorliefde voor het water.Meer is hier te lezen.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

5075.6004.257 (8-7-1698)

5075.6004.257 (8-7-1698)

5075.6004.258 (8-7-1698)

5075.6004.258 (8-7-1698)

5075.6004.259 (8-7-1698)

5075.6004.259 (8-7-1698)

5075.6004.260 (8-7-1698)

5075.6004.260 (8-7-1698)

  3 comments for “Handel op Archangel

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


− 1 = 1