Als je via de IJ-tunnel Amsterdam binnen komt rijden, rijd je rechtstreeks af op Rapenburg: de plek waar vanaf begin 17e eeuw de scheepswerf van de VOC gevestigd was. Een plek van groot belang voor de Amsterdamse handel. De aanleiding voor het oprichten van deze werf en de activiteiten die daar zoal plaatsvonden worden in dit artikel toegelicht.
In de 16e eeuw waren Amsterdamse huishoudens afhankelijk van Portugese kooplieden voor de toen zo gewilde specerijen als kruidnagel, foelie, nootmuskaat en peper. Toen het aanbod daalde en de vraag toenam, stegen de prijzen explosief. Verschillende Amsterdamse kooplieden richtten in reactie hierop de Compagnie van Verre op. Op 10 maart 1595 vertrokken vier goed uitgeruste en bewapende schepen de uit haven van Amsterdam om de specerijeneilanden in Azië te bereiken. Hoewel er één schip verloren ging en veel bemanningsleden de dood vonden, was de eerste expeditie een succes. Als gevolg hiervan werden niet alleen in Amsterdam, maar ook in Zeeland en Rotterdam compagnieën opgericht om handel te drijven in Azië. De concurrentie onderling werd na verloop van tijd dermate dat op 20 maart 1602 een overkoepelende compagnie werd opgericht waar alle ‘voorcompagnieen’ onder vielen: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. In het octrooi werd het monopolie op de handel en scheepvaart naar Azië verleend.
Voor de handel met Indië waren er logischerwijs grote aantallen schepen nodig die veelal in Amsterdam werden gebouwd. Doordat de vraag naar schepen groeide, was er behoefte aan meer ruimte voor scheepswerven. Zo vroegen de bewindhebbers (de directeuren) van de Oude Compagnie, de voorloper van de VOC, in 1599 om een bequame plaetse waar ze schepen konden bouwen en repareren. Op 8 november kregen zij een erf aan het Rijssenhoofd te Rapenburg (ter hoogte van het Kadijksplein). Eén van de eerste scheepswerven op Rapenburg was een feit. De VOC kreeg enkele jaren later, op 28 april 1607, een toezegging van het stadsbestuur om een lijnbaan te bouwen van de St. Anthonispoort (kruising Muiderstraat-Nieuwe Herengracht) naar het Rijssenhoofd. Op een lijnbaan werd de tuigage voor de schepen vervaardigd. Een lijnbaan, feitelijk slecht een smal stuk grond met een dakje erboven, kon wel honderden meters lang zijn, al naar gelang de gewenste lengte van de touwen. Naast de lijnbaan had de VOC al een paar kleinschalige werven op Rapenburg. In 1608 kreeg zij echter ook een grootschalig complex tot haar beschikking.

Tewaterlating van een schip nabij de Peperwerf. Rechts is het pakhuis van de VOC te zien, Reinier Nooms, 1652 – 1654

De peperwerf in 1625. Linksonder de pakhuizen die nog steeds bestaan.
Op 25 januari 1608 zegde het stadsbestuur de VOC hiervoor een erf toe. De scheepswerf van de VOC werd als raedsaem ende dienstelijck voor de stad gezien. De werf werd al snel de ‘peperwerf’ genoemd als verwijzing naar de grote hoeveelheid peper (en andere specerijen) die in de twee pakhuizen op de werf werden opgeslagen. In de zomer van 1612 werd een smederij op het complex ingericht maar dat stuitte op grote weerstand van leden van het smederijgilde in de stad die bang waren voor inkomstenderving. Hoewel er al een smid genaamd Gerrit Cornelisz. was aangenomen, tegen een salaris van 700 gulden, vrijstelling van huishuur en gratis dun bier, werd de smidse in november 1612 alweer gesloten. In 1618 werd een apotheek op de werf in gebruik genomen die de uitvarende schepen moest voorzien van medicijnen. Er was ook een teerhuis aanwezig op het terrein dat in 1631 een grote brand veroorzaakte.
De meesterscheepstimmerman had de directe leiding op de scheepswerf. Hij beoordeelde het inkomende hout op kwaliteit en bruikbaarheid en stuurde een grote schare scheepstimmerlieden aan. De bouw van een ‘spiegelschip’, het meest gebouwde model in de 17e eeuw, duurde ongeveer anderhalf jaar. Het spiegelschip had een volle romp voor de goederen en een breed achterschip dat veel ruimte bood aan (rijke) passagiers. De platte achterzijde van het schip was zo plat dat het op een spiegel leek. In totaal werden 219 schepen op de Peperwerf gebouwd. Door het grote succes van de VOC in de 17e eeuw werd de werf op Rapenburg rond 1650 te klein. Er was geen ruimte om uit te breiden waardoor een verhuizing noodzakelijk was. In 1661 betrok de VOC de gloednieuwe en voor die tijd uiterst moderne werf op Oostenburg.

De pakhuizen op Rapenburg uit circa 1600 die bij de peperwerf hoorden. Rechts een poort uit 1650 met het monogram van de VOC.
Tegenwoordig herinneren nog een paar dingen aan de aanwezigheid van de peperwerf op Rapenburg. De twee pakhuizen op Rapenburg (Prins Hendrikkade 174-176) hoorden bij de Peperwerf en zijn gebouwd rond 1600. Boven het poortje, rechts op de foto, staat het monogram van de VOC met een A (van Amsterdam) daarboven. Tenslotte geven twee straatnamen iets prijs over de exotische producten die op deze plek werden opgeslagen: Foeliestraat en Peperstraat.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
Gaastra, F.S., De geschiedenis van de VOC. 2002
Wagenaar, L., Het Oostindisch bedrijf. 1988
Wieringa, F.M., De VOC in Amsterdam. 1982
2 comments for “Peperwerf op Rapenburg”