Pesthuis

Voor zieken en bejaarden bestonden er in Amsterdam verschillende gespecialiseerde gasthuizen die zorg verleenden. Na de Alteratie in 1578 werden de ontruimde kloosters van de Oude en Nieuwe Nonnen ingericht als het Sint-Pietersgasthuis (Binnengasthuis). In dit gasthuis werd in 1594 een pesthuis gebouwd. Als gevolg van de explosieve bevolkingsgroei vanaf het einde van de 16e eeuw was dit pesthuis al snel te klein.

De regenten van het Gasthuis klopten in 1617 bij het stadsbestuur aan omdat het tegenwoordich Pesthuys nyet groot genoeg is, om by tyde van sware peste, de sieken daer inne te mogen logeren. De regenten kaartten niet alleen het ruimtegebrek aan, ook door de ligging van het pesthuis, midden in de stad, waren ze bang dat eenige besmettinge ende siekte soude mogen ontstaen.  In de zoektocht naar een nieuw onderkomen buiten de stad rapporteerden de regenten dat ze geene betere gelegentheyt hebben cunnen vinden als het Ghiethuys gestaen buyten de Heyligewechspoorte (de poort aan het huidige Leidseplein). Het nieuwe pesthuis werd ten zuiden van de Heilige Weg (huidige Overtoom) in het open veld ingericht, op de plek van de huidige Palamedesstraat. Voorwaarde was wel dat men de zieken met een pestschuit aan de achterzijde van het gebouw konden afleveren.

Het pesthuis in 1635, gezien in noordwestelijke richting. Het water aan de onderkant is de huidige Overtoom.

Het (nieuwe) pesthuis in 1635, gezien in noordwestelijke richting. Het water aan de onderkant is de huidige Overtoom.

Pesthuis van boven af gezien (1665).

Pesthuis van boven af gezien (1665).

Door verschillende pestepidemieën die Amsterdam teisterden, raakte het pesthuis al snel overvol. Reden genoeg om in 1630 opnieuw met het stadsbestuur in conclaaf te gaan omtrent een nieuw pesthuis. Het gasthuis bezat een stuk land, de Blaauwe Zak genaamd, ten noorden van de Heilige Weg (ter hoogte van de huidige 2e Constantijn Huygensstraat). Op deze plek verrees het nieuwe pesthuis waarbij de stad 24.000 gulden toezegde. De bouw kostte uiteindelijk 147.000 gulden. Op 20 juli 1630 werd de eerste steen gelegd, vijf jaar later was het gebouw voltooid. Het nieuwe pesthuis was vierkant en aan alle kanten omgeven door een gracht. De grote binnenplaats werd doorsneden door een sloot die in verbinding stond met de stadsgracht. Via deze pestsloot (de huidige Bosboom Toussaintstraat) werden zieken vanuit de binnenstad naar het pesthuis gebracht. Door het transport over water werd het besmettingsgevaar teruggedrongen.

Het pesthuis gezien vanaf de stadswal. Recht is de pestsloot zichtbaar (de huidige Bosboom Toussaintstraat)

Het pesthuis gezien vanaf de stadswal. Recht is de pestsloot zichtbaar (de huidige Bosboom Toussaintstraat).

Bij grote epidemieën waren de 340 kribben die beschikbaar waren verre van toereikend. Gedurende een uitbraak lagen twee of drie zieken in één bed. Mensen schreven vol afschuw over het pesthuis. Domselaer, een geschiedschrijver van de stad, schreef in 1665: ‘Aldus gaat men dan langs deze Heilige Weg tussen twee doodelijke plaatsen door; aan d’eene zijde maeckt men kruyt waar mede men gesonde menschen tracht om hals te helpen, en aan d’andere zijde gebruyckt men kruyden om half doode menschen weder gesondt te maecken’. Een anonieme schrijver omschreef het pesthuis als een ‘oord der verschrikking’. Ten westen van het pesthuis lag de begraafplaats waarbij de kuil pas werd dicht gegooid als er zeven(!) kisten boven op elkaar waren gestapeld.

Gedurende de 17e eeuw kwamen grote pestuitbraken steeds minder voor. Hierdoor kreeg het pesthuis steeds meer een andere bestemming: men borg er zieken in op, wier aandoeningen men vreesde, walgelijk vond of omdat men hen om een andere reden kwijt wilde. In het pesthuis werden lijders aan ‘grauwe en rode loop’ (dysentrie en tyfus) en ‘pockigen’ (men sen met geslachtsziektes) opgeborgen. Ook werden er ‘kostkopers’ in het pesthuis opgenomen. Dit waren veelal zwakzinnig en onzindelijke lieden, die door familie of diaconie tegen een jaargeld aan het pesthuis werden uitbesteed.

De Razernij, thans in het Rijksmuseum

De Razernij, (Rijksmuseum).

Buitengasthuis met 'de Razernij'.

Buitengasthuis met ‘de Razernij’.

Vanaf het einde van de 17e eeuw werden in het pesthuis voornamelijk geesteszieken opgenomen. Bij binnenkomst in het huis werd een korte omschrijving  van het ziektebeeld op schrift gesteld. Zo werden in 1696 mensen opgenomen die als  ‘simpel’, ‘geheel lam’ of ‘geen meester van syn verstand’ werden gediagnosticeerd.  Ene Willem Arentse was heel mal soodat moet geslooten werden. De agressieve geesteszieken werden opgesloten in een isoleercel en kwamen daar doorgaans pas uit als ze waren overleden. In het pesthuis kwamen steeds minder mensen met lichamelijke klachten maar werd het gebouw grotendeels bevolkt door geesteszieken. Enkele diagnoses uit de 18e eeuw geven een klein inzicht in de verschillende ziektebeelden. Zo werden er mensen opgenomen die ‘geheel buiten verstand’ waren, zat er iemand die ‘zeer melancolijcq en confues in de gedagten’ was, en verbleef er een vrouw die ‘ondragelijk luij’ was en al haar kleren vernielde.

De isoleercellen voor agressieve patiënten.

De isoleercellen voor agressieve patiënten.

Het was ook geen pretje om in het pesthuis te verblijven. Diefstal, corruptie, ontoelaatbaar seksueel en ander wangedrag van personeel naar patiënten waren schering en inslag in dit gekkenhuis. Het personeel weigerde geregeld patiënten drinken te geven, zodat de patiënten genoodzaakt waren om thee of koffie te kopen van de verpleging. In 1732 werd het complex door brand nagenoeg geheel verwoest, maar werd in korte tijd weer opgebouwd. Het werd vanaf toen niet meer het ‘pesthuis’ genoemd maar het ‘Buitengasthuis’ als onderscheid met het ‘Binnengasthuis’ in het centrum. Nadat het Dolhuis (het officiële gekkenhuis), gelegen aan de Kloveniersburgwal, in 1792 de deuren sloot, werd het Buitengasthuis het enige krankzinnigeninstituut van de stad. Ook in de 18e en 19e eeuw wilde je hier niet terecht komen. In de periode 1798-1817 ging één op de vier patiënten ter ziele. De brug over de Overtoom om het gasthuis te bereiken werd de ‘Pestbrug’ of ‘Latjesbrug’ genoemd. In Amsterdam ontstond de uitdrukking ‘jij moet over de Latjesbrug’ om aan te geven dat iemand gestoord was.

Het Buitengasthuis in 1931, enkele jaren voordat het gesloopt zou worden.

Het Buitengasthuis in 1931, enkele jaren voordat het tegen de vlakte zou gaan.

Uiteindelijk werd het Buitengasthuis in 1893 buiten gebruik gesteld. Als vervanging hiervoor werd het Wilhelmina Gasthuis gebouwd. Het voormalige pesthuis werd in 1937 afgebroken. Alleen de Pesthuislaan herinnert nog aan de tijd dat er in de weilanden buiten de stad een pesthuis heeft gestaan.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

5025.11.19 (13-7-1617)

5025.11.19 (13-7-1617)

5025.15.154 (20-6-1630)

5025.15.154 (20-6-1630)

342.1265.18 (1-8-1696)

342.1265.18 (1-8-1696)

Knap, H., Van Pesthuis naar WG. Ons Amsterdam 18 (1966)

Tang, F. en Wigard M., Amsterdamse gasthuizen vanaf de Middeleeuwen, 1994.

  6 comments for “Pesthuis

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


− 3 = 1