We schrijven de zomer van 1563. Vanaf het Damrak koos een schip, volgeladen met goud en zilver, het ruime sop met Londen als bestemming. Voor de kust van Engeland kwam het schip echter in de problemen en zonk naar de bodem. Er waren gelukkig geen slachtoffers te betreuren, alleen de lading ging verloren. Enkele maanden later werd echter duidelijk wat er echt had plaatsgevonden.

De Amsterdamse haven in 1538 op het schilderij van Cornelis Anthoniszoon. Links de Montelbaanstoren, rechtsonder het galgenveld op de Volewijk.
Op 27 januari 1564 werd Gerrit Lambertsz verhoord. Hij was afkomstig uit Oostzaan en was de schipper van het schip dat voor de kust van Engeland strandde. Tegen de schout verklaarde hij dat hij, twee of drie dagen nadat zijn schip was gezonken, iemand tegen was gekomen die vroeg of hij en zijn bemanning geld genoeg hadden om de reis terug te maken. Gerrit antwoordde: wij hebben noch gelts genoech omme thuys te comen. Het schip was beladen met geld, goud en zilver en op de vraag of Gerrit iets had weten te redden antwoordde hij ontkennend. Nadat hij weer voet op Amsterdams grondgebied had gezet werd hem door diverse gedupeerde kooplieden gevraagd of hij niks had weten te redden van de lading, maar zijn antwoord bleef hetzelfde.
Later in het verhoor vertelde Gerrit echter een heel ander verhaal. Dit kwam waarschijnlijk doordat twee bemanningsleden van het schip, Henrick Jansz en Henrick Joachims, een dag eerder een verklaring hadden afgelegd. Zij vertelden tegen de schout dat ze van Gerrit Lambertsz in totaal 300 ducaten an realen hadden ontvangen. Toen Gerrit met deze verklaring werd geconfronteerd kon hij niet anders dan zijn verhaal bij te stellen. Niet alleen de belastende verklaring van de twee mannen had hier invloed op, ook de inzet van de scherprechter leverde resultaat op. Op 1 februari 1564 verklaarde hij, op den banck leggende ende mit kaersse ende andere getorqueert sijnde, zijn schip inden gront hebben doen boren. Dat was tot daar aan toe, maar voordat hij zijn eigen schip tot zinken bracht had hij alle kostbaarheden voor eigen gewin in veiligheid gebracht.
De beklaagde schipper werd bijna twee maanden later weer verhoord. Hij ontkende dat hij alnoch tegens zijnde scheepsvolcke naer hij tscip overnympt waeren geseyt ende hen gelast te hebben dat zij een heusschen mondt souden voeren ofte scip bij zijne will ofte wetenschap inde grondt geboort te sijn. Ofwel: hij had zijn bemanning verboden hun mond open te doen over hetgeen voor de kust van Engeland had afgespeeld. Dit gebeurde achteraf wel aangezien meerdere bemanningsleden, die naar eigen zeggen geen kostbaarheden hadden aangenomen, bij de schout een verklaring aflegden. Verder komt uit de stadsrekening van 1564 een kostenpost naar voren waaruit blijkt dat het stadsbestuur er alles aan gelegen was om Gerrit Lambertsz te bestraffen. Meester Pieter Vloits, secretaris van de stad, ontving vier guldens en acht stuivers voer vele diversche informatie bij hoerluyden gedaen tot belastinge van schipper Geryt Lambertsz van Oistzane.

Uit de stadsrekening van 1564 blijkt dat secretaris Pieter Vloits kosten heeft gemaakt om informatie over Gerrit Lambertsz te verkrijgen.
Het mag wel duidelijk zijn, Gerrit Lambertsz zat in grote problemen en dat blijkt ook wel uit het vonnis dat op 11 april 1564 werd opgetekend in het Justitieboek:
Hij werd geexecuteerd metten choirde ende voirts ande Voolwijck gehangen aen een halfer galge met een scip ende boor boven zijne hoift, ende zijne goeden verclaert geconfisqueert ter causse hij zijnde scip geladen met coopmans goederen, gelt, gout, silver gemunt ende ongemunt onder Engelandt inde grondt heeft gedaen booren beroevende den coepluyden vant voorseide gelt, gout en silver dewelck hij eensdeels tot hem genomen ende eensdeels onder den sceepsvolcke gedeelt heeft.
Je zou zeggen dat dit verhaal een gesloten einde heeft, maar het heeft nog een staartje. In de kantlijn staat een opvallende mededeling gekrabbeld. Gerrit Lambertsz heeft enkele dagen aan de galg gehangen totdat hij op den tienden dach naer executie vande galge genomen is avonts oft laet oft inden nacht. Soe is by mijne heren van de gerechte geresolveert ende gesloten datmen een man van hout sal hangen inde plaetse vanden geexecuteerde met een schip boven zijn hooft ende een boer daer by. Blijkbaar is Gerrit door vrienden van de galg gehaald en begraven. Daar het recht echter voldaan moest worden, werd een houten beeld in de plaats van het lijk gehangen.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
Gouw, J. ter, Geschiedenis van Amsterdam, deel 6, 1889
Koning, J., Lijfstraffelijke regtsoefening. 1828
5 comments for “Schip gekelderd”