Slaven naar Manhattan

De Gouden Eeuw betekende niet alleen een tijd van rijkdom en voorspoed maar ook een tijd van slavernij en uitbuiting. Amsterdam speelde vanaf de oprichting van de West Indische Compagnie in 1621 een belangrijke rol in de handel van slaven. Tienduizenden Afrikanen werden naar de andere kant van de Atlantische Oceaan verscheept om in de Nederlandse koloniën als slaaf te dienen. Dat slaven niet als mensen werden gezien maar als handelswaar bewijst een notariële akte van 23 maart 1666.

Op 23 maart 1666 kwamen Simon Corneliszoon, schipper op het schip ‘de Guideon’, en Gerrit Remmeszoon, stuurman op hetzelfde schip, bij notaris Henrick Outgers om een verklaring af te leggen omtrent de aflevering en verdeling van slaven. In opdracht van de bewindhebbers van de WIC moesten ze naar de kust van Angola varen om aldaar een partij slaven in te laden. De slaven moesten van daaruit naar Cayenne (Frans Guyana), Curaçao en Nieuw-Nederland verscheept worden. De ‘cartepartije’ (bevrachtingscontract) werd op 15 november 1663 gesloten en nog dezelfde maand koos de Guideon het ruime sop.

Indeling van een slavenschip

Indeling van een slavenschip

Vanuit Amsterdam voer het schip richting de kust van Angola. Bij het Nederlandse fort El Mina, gelegen aan de kust van Ghana, werd even gerust om snel verder te gaan naar de bestemming in Angola, de kustplaats Luanda. Daar werden 421 slaven ingescheept om de reis te vervolgen richting Curaçao. In de akte wordt niet meer gesproken over Cayenne. Op Curacao waren nog 348 slaven in leven, waarvan 312 in ‘leverbare staat’. Hiermee werden de slaven bedoeld die nog in (redelijk) goede conditie waren. De oversteek van de Atlantische Oceaan kostte dus al 73 slaven het leven. Uiteindelijk bleven 48 slaven op Curaçao achter en vervolgde het schip zijn reis met 300 slaven aan boord.

In augustus 1664 bereikte de Guideon de haven van Nieuw-Amsterdam (Manhattan) met 290 slaven. Daar werden de 290 slaven in vier groepen van 72 verdeeld. De WIC werd eigenaar van drie van deze groepen. De overige 72 werden bezit van Peter Alrighs, een opperkoopman uit Nieuw-Amstel. Deze ‘stadskolonie’ lag aan de Delaware River. Overigens waren 18 slaven van Alrighs wracke slaeven. Deze slaven waren zwak van gezondheid waardoor ze slechts voor tweederde werden meegerekend. In totaal waren 288 slaven verdeeld. Er bleven dus twee slaven over. Uit de bronnen blijkt wel dat deze slaven niet als mensen maar als goederen werden beschouwd: zij werden simpelweg verloot. Alrighs bracht zijn partij slaven tijdelijk onder in een woning op Manhattan tot hij de terugreis naar Nieuw-Amstel zou maken.

Nieuw-Amsterdam in 1665 getekend door Johannes Vingboons

Nieuw-Amsterdam in 1665 getekend door Johannes Vingboons

Hoewel dit verhaal voor een groot deel voorbij gaat aan de complexiteit van de Amsterdamse rol in de slavenhandel en slavernij, geeft het een idee wat er bij een slaventransport kwam kijken. Vanuit Amsterdam werd koers gevaren naar Afrika om aldaar slaven in te laden. De slaven die de barre tocht wisten te overleven werden afgezet aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Het schip vaarde vervolgens weer terug naar Amsterdam om te wachten op de volgende opdracht. Vele jaren heeft deze slavenhandel bestaan. Uiteindelijk werd in Nederland de slavernij op 1 juli 1863 afgeschaft wat tot op de dag van vandaag wordt gevierd met Keti Koti (gebroken ketenen). Later zal dieper ingegaan worden op de slavernij en de rol die Amsterdam hierbij speelde.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

SAA: 5075.3198 107

SAA: 5075.3198 107

SAA: 5075.3189 108

SAA: 5075.3189 108

Balai, L., Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel. 2013

Shorto, R., Nieuw Amsterdam. 2013 

 

 

  3 comments for “Slaven naar Manhattan

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


4 + 2 =