Slenterend over de Oudezijds Achterburgwal vallen niet alleen de roodverlichte ramen op, ook in de grachten is het een drukte van belang. Het water wordt bevolkt door tientallen knobbelzwanen. Deze grote en sierlijke vogel was in de Middeleeuwen edel wild en het houden van dergelijke vogels was uitsluitend toebedeeld aan de adel. Amsterdam verkreeg dit recht in 1529 nadat het enkele omliggende ambachtsheerlijkheden kocht. Oorspronkelijk waren de ambachtsheerlijkheden (gebieden) in handen van edellieden, maar deze werden later door steden opgekocht.
In het archief wordt de akte van deze aankoop bewaard. Achter dit eenvoudige stukje perkament hoort een verhaal dat in het midden van de 16e op schrift werd gesteld. De jonkheer Reinout van Brederode III bezat enkele ambachtsheerlijkheden die direct aan Amsterdam grensde. De stad Amsterdam poogde al decennia lang deze gebieden door koop in handen te krijgen maar de jonkheer weigerde halsstarrig. Het lukte de burgemeesters van Amsterdam uiteindelijk met een potje dobbelen. Nadat Reinout in herberg het ‘Hof van Holland’ in de Kalverstraat dronken was gevoerd en veel geld was verloren zette hij, op aandringen van de burgemeesters, Aamsterveen, Slooten en Slooterdijck in. Reinout verloor en Amsterdam was de aangrenzende ambachtsheerlijkheden rijker. Hoewel de stad de nieuwe gebieden met een potje dobbelen had gewonnen wilde men Reinout noch in ere, noch in goederen krenken. Uiteindelijk kocht Amsterdam op 19 juni 1529 voor 3000 Carolus guldens de ambachtsheerlijkheden. Met deze aankoop verwierf de stad tevens de heerlijke rechten om zwanen te houden die als sieraden voor de stad werden beschouwd.

Aemsterveen, Slooten, Slooterdijck (19-6-1529)
De stad stelde een ‘pluimgraaf’ aan die zorg moest dragen voor de stadszwanen. Een mooi voorbeeld van een dergelijke pluimgraaf is te vinden in een ordonnantie van 16 augustus 1549 waarin ene Willem Huysman werd aangesteld omme te hebben die toezicht ende bewarenisse van der Stede Zwaenen en de zwanen te fnuyken, splisvoeten en te marcken. Met het ‘fnuiken’ werden de slagpennen zodanig behandeld dat de zwanen niet weg konden vliegen, ‘splisvoeten’ was een bewerking van de zwemvliezen met hetzelfde doel. De zwanen werden tevens ‘gemarckt’: er werden drie kruisjes in de snavel gebrand. Naast deze taken was de pluimgraaf verder belast met de nesten. Hij moest ervoor zorgen dat er genoeg takjes waren die de zwanen konden gebruiken. Tevens was hij verplicht om ieder jaar rond Sint-Maarten de overheidsdienaren een zwaan als geschenk aan te bieden. In de winter werden de zwanen bij ernstige vorst bijeengedreven in een kooi in de Amstel ter hoogte van de huidige Zwanenburgwal. Het personeel van de naburige Regulierspoort voorzag de zwanen van eten.
De stadszwanen werden door middel van keuren beschermd tegen eenieder die de vogels kwaad wilden doen. In een keur van 4 juli 1618 werd bepaald dat wanneer iemand jonck ofte out, deser Stede swanen ofte oock andere swanen […] te misdoen, te quetsen ofte hare eyeren te nemen ofte verminderen in eeniger manieren op de pene van openbaerlick voor der Vierschare gegeesselt te werden ofte ’t selve te mogen redimeren met veertigh Carolus guldens. Soortgelijke keuren werden ook in 1645 en 1656 uitgevaardigd. De laatste keur omtrent de stadszwanen werd in 1671 opgesteld. Voor het qualijk te tracteren, door te smijten en andersints te beschadigen van stadszwanen diende een boete van 60 gulden betaald te worden.
De stad was rond 1670 enorm gegroeid ten opzicht van 1529, het jaar waarin Amsterdam de ambachtsheerlijkheden verkreeg. Niet alleen het aantal inwoners groeide explosief, ook het aantal overheidsdienaren groeide navenant en allemaal wilden ze rond Sint-Maarten een zwaan ontvangen. Rond 1666 moest de pluimgraaf 30 zwanen uitdelen. Dat kostte de stad per jaar 800 gulden. Uiteindelijk is aan deze praktijk een einde gekomen in 1672. Door het uitvallen van Andries de Graeff was de functie als pluimgraaf vacant. Financiële overwegingen lagen ten grondslag aan de beslissing om het pluimgraafschap niet meer in te vullen. Met de aanstelling van Coenraad van Heemskerck als secretaris en pensionaris van de stad had het stadsbestuur een financieel probleem. Waar voorheen 1200 gulden werd uitgegeven, moest door de komst van Coenraad 2000 gulden opgebracht worden. Op voordracht van burgemeester Van Beuningen werd op 16 november 1672 het pluimgraafschap ‘gemortificeerd’ (teniet gedaan) waarbij de besparing van 800 guldens werd gebruikt om Coenraad van Heemskerck te betalen.

De stad verkocht 21 zwanenvellen en bijbehorende veren voor 27 gulden
De zwanenschenderskeur van 1671, waarin het eenieder werd verboden zwanen dood te smijten, kwam door deze beslissing te vervallen. Dat de stad zelf ook een vinger in de pap heeft gehad met de ‘opruiming’ van de stadszwanen blijkt uit de boekhouding van de stad. Op 17 januari 1673 worden in een stadsrekening namelijk twee stadszwanenvangers genoemd: Huibert de Keyser en Herman Holst. Zij vingen een groot aantal zwanen voor de stad. Het in dienst nemen van de zwanenvangers kostte de stad uiteraard geld. De stad verdiende een deel hiervan terug door 21 zwanenvellen voor één gulden per stuk aan de zwanenvangers te verkopen. Verder verkocht de stad de bijbehorende veren, waar zij 6 gulden voor ontving.

Zwanen op de wallen
Slenterend over de wallen zal de lezer van dit artikel voortaan niet alleen aandacht hebben voor de rondborstige dames en vele toeristen maar zeker ook voor de Amsterdamse stadszwanen.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
Amstelodamum MB14, 1927. blz. 16 en 17
Noordkerk, Handvesten, 1748. blz. 745 en 746
Gouw, J. ter, Geschiedenis van Amsterdam, 1884. dl.4