Geraffineerde suiker was in Amsterdam rond 1600 zeer schaars. Alleen de welgestelden waren in staat een dergelijk luxeproduct aan te schaffen. De suiker werd verkregen uit suikerriet dat op plantages in het Caraïbisch gebied en Latijns-Amerika op grote schaal werd verbouwd.
Suiker gold als een belangrijk statussymbool. Mensen die het konden betalen, versierden hun feestelijke maaltijden met allerhande kunststukjes van suikerwerk. Dit openlijke vertoon van rijkdom en welstand schoot het stadsbestuur van Amsterdam in het verkeerde keelgat. Met een keur, opgesteld op acht december 1601, werd getracht dit openlijke vertoon een halt toe te roepen omdat by veele luyden, niettegenstaende de teghenwoordige beswaerlycke duyre tijt, groote overdadicheyt gepleecht wert in bruylofsfeesten, maeltyden ende banquetten. Voordat het suikergoed en andere gerechten daadwerkelijk bij de mensen thuis was, stond het eerst lange tijd te pronken op de vensters, daer se gemaeckt sijn. Tot groote aenstoot van veele vrome luyden ende jammerlycke bedroeffenisse van de arme, behoeftige menschen, die daerover suchten. Het protestantse stadsbestuur was bevreesd dat met alle overdaad de toorn van God gewekt zou worden. Daarnaast was men bang dat minder draagkrachtige mensen de elite wilden imiteren terwijl ze daar niet de financiële middelen voor hadden en zodoende in de problemen zouden komen.
Met de keur werd het voor pasteibakkers, suikerbanketbakkers en bakkers verboden om hun waar overdadig te versieren. Zo werd het verboden om bloemen te gebruiken als versiering, maar was het ook niet meer toegestaan om decoraties van suiker in de vorm van dieren, fruit ofte andere schepselen Gods op de taarten aan te brengen. De boetes bij een overtreding waren niet mis. Taarten die te uitbundig waren versierd werden verbeurd verklaard ende daerenboven suspensie voor ses weecken van neringe tegens degeene die ’t sullen hebben gemaeckt. Met andere woorden: degene die de taart(en) had gemaakt mocht zes weken zijn beroep niet uitoefenen. Niet alleen werd de bakker gestraft, ook degene die een dergelijke taart en/of suikerwerk had besteld moest boete doen. Zo moest er voor een stuk suikerwerk 25 gulden betaald worden. Het was tevens voor mensen van buiten de stad verboden om overdadige taarten en suikerwerk te verkopen binnen de stad. Voor de eerste overtreding gold een boete van 25 gulden. Bij een herhaling van zetten werd de boete verdubbeld.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
2 comments for “Suikerwerk verboden”