Weeshuisziekte

In januari van het jaar 1566 werd de bevolking van Amsterdam opgeschrikt door een geheimzinnige ziekte die onder de kinderen van het Burgerweeshuis uit was gebroken. De kinderen leken door een boze geest bezeten: ze raakten buiten zichzelf,  klommen als katten tegen de muren en op de daken, ze spraken met lispelende tongen vreemde woorden uit en braakten scherpe voorwerpen uit zoals glasscherven en naalden. Uit de grote hoeveelheid archiefbronnen is een reconstructie te maken voor wat niet alleen de kinderen maar ook de inwoners van de stad allemaal moesten doorstaan.

Hotel de Keizerskroon, het gebouw waar het eerste Burgerweeshuis in was gevestigd.

Hotel de Keizerskroon, het gebouw waar het eerste Burgerweeshuis in was gevestigd.

Het Burgerweeshuis, gesticht rond 1520, stond aan de Nieuwe Zijde en had een uitgang aan de Kalverstraat (het huidige nummer 71). Pas na de Alteratie in 1578 verhuisde het weeshuis naar het voormalige Sint Luciënconvent, daar waar nu het Amsterdam Museum zit. Het oude gebouw werd nadien in gebruik genomen als hotel De Keizerskroon. Het weeshuis lag vlakbij de kapel van de Heilige Stede (waar nu de Amsterdam Dungeon zit). Aan de Oude Zijde was het Sint-Paulus- of Paulusbroedersconvent gelegen. Dit klooster, dat lag tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloverniersburgwal,heeft een belangrijke rol gespeeld in het verhaal. Van het klooster is alleen de kapel bewaard gebleven, de huidige Waalse Kerk.

Normaal gesproken was het weeshuis vrij te bezoeken: iedereen kon in- en uitlopen. Nadat er circa 70 weeskinderen waren getroffen door een mysterieuze ziekte, waren er talloze nieuwsgierigen die wel eens wilden zien wat er binnen de muren van het weeshuis zich afspeelde. Veele en verscheyde persoonen, zoo jonck als oudt drongen zich naar binnen wat volgens de regenten van het weeshuis de verpleging van de ‘kinderkens’ in de weg stond. Op 14 januari werd een keur uitgevaardigd waarmee het voor onbevoegden verboden werd om het weeshuis te bezoeken. Op overtreding stond een boete van drie gulden. Degene die de boete niet kon of wilde betalen zou arbitralijck naer gelegentheyt gestraft worden.

De Nieuwezijds Kapel, links is het Rokin. Tegenwoordig is in de kapel de Amsterdam Dungeon gevestigd.

De Nieuwezijds Kapel, links is het Rokin. Tegenwoordig is in de kapel de Amsterdam Dungeon gevestigd.

Op 18 januari 1566 verzochten de weesvaders de vroedschap om hulp voor het weeshuis omdat het weeshuis grootelicken ten achter wesende was en dat eenigen weeskinderen die grootelicken gequelt worden ende in ellende zijn. Ze vroegen of ze een predikant naar de Heilige Stede mochten zenden om op den heyligen daegs (zondag 23 januari) smorgens ten zeven uren een preek en collecte te houden ten bate van het weeshuis. Uit het verzoek blijkt dat de weesvaders de noodlijdendheid van het huis verbond met de ziekte van de kinderen. Wat de noodlijdendheid precies inhield, is niet duidelijk. Het heeft waarschijnlijk te maken met de grote schaarste aan voedsel in die periode. Ook in het weeshuis was er een tekort aan (gevarieerd) voedsel. Gedurende de eerste maanden van het jaar 1566 aten de kinderen niet veel meer dan hennep- en lijnkoeken. Het verzoek van de weesvaderen werd overigens door de vroedschap afgewezen vanwege de ‘inconvenienten’ die daaruit zouden kunnen ontstaan.

De vroedschap hielp de weesvaderen wel op een andere manier. De zieke weeskinderen werden overgebracht naar het Paulusbroedersconvent voor verpleging en bewaring. Tegen wil en dank van de pater van het klooster drongen de nieuwsgierigen het klooster binnen; niet alleen klommen zij over de schutting, maar rukten ze de deuren met geweld open en braken de ramen. Ook voor de regenten van het weeshuis was dit gedrag ontoelaatbaar omdat den schamelen ziecken ende ellendigen weeskinderen inde voorseide convente niet gebaat waren in hun herstel met dergelijke onrust. Op overtreding stond een boeten van zes gulden of in hechtenisse den tyt van 14 dagen te bier ende broede tot zyn selven costen.

De klooster van de Paulesbroers op de kaart van Anthonisz. (1544)

Het klooster van de Paulesbroers op de kaart van Anthonisz. (1544). Links loopt de Kloveniersburgwal, rechts de Oudezijds Achterburgwal; de huidige Oude Hoogstraat is beneden op de afbeelding te zien.

Hoewel het klooster werd bewaakt door leden van de stadwacht wisten er geregeld kinderen te ontsnappen. De rector van de Latijnse school, Antonius Duetes, omschreef het als volgt: ‘De razende kinderen zijn door geen omsluitend huis, door geen grendels te bedwingen; neen, zij breken uit en zwerven op de pleinen van de stad’.  Op 1 april trad de nieuwe schout Pieter Pietersz. in functie. De schout vormde het mikpunt van de plagerijen van de kinderen. Ze vielen hem voor zijn huis lastig hem veele quats toe seggende ende verwijtende. De schout probeerde de pesterijen te stoppen door appels en koeken aan de kinderen te geven. Dat hielp echter niet veel, de kinderen werden alleen maar baldadiger en noemden hem ‘Lange Deventer Koeck’, vanwege zijn lengte en de lekkernij die hij uitdeelde.

Een andere 'Lange Deventer Koek'.

Een andere ‘Lange Deventer Koek’.

In 1566, het jaar waarin de weeshuisziekte was uitgebroken, waren grote veranderingen op politiek-religieus vlak aanstaande. Steeds meer mensen stapten over naar de protestante fractie, terwijl Amsterdam katholiekgezind was. De katholieke Duetes beschreef de ziekte als een straf van God voor de mensen die met hun ketterijen in zonde zijn vervallen, waardoor de Duivel vrij spel heeft. Volgens Laurens Jacobsz. Reael, korenkoper van beroep en een fervent protestant, had de Heer een ‘wonderlycke passie’ gezonden onder de kinderen. In dit licht is het niet vreemd dat juist de nieuwe schout mikpunt van spot werd. Hij stond bekend als een gevreesd ketterjager met de bijnaam ‘Dracebloet’.

Een grote rol in alle commotie rond de wezen speelde het toen levende geloof in hekserij en tovenarij. In hun onderlinge strijd gebruikten zowel de protestanten als de katholieken de aanklacht van hekserij om hun doel te bereiken en elkaar in diskrediet te brengen. Zo werd Jacobgen Jacobsdr ofwel Jacobgen Bammen, afkomstig uit een vooraanstaande katholieke familie, door de weeskinderen gekweld. De kinderen gooiden haar ruiten in en zeiden dat ze door haar betoverd waren en daardoor in de laste, verdrieten en gebreken waren geraakt. Het verhaal gaat dat enkele weeskinderen in de toren van de Oude Kerk klommen en met hun vingers en knokkels op de klokken speelden, zingende Wy zullen hier niet vandaan gaan, of Bametje zal in ’t vuur staan. Uit angst voor de weeskinderen liet ze zich op 17 juni 1566 ‘in purge stellen’ en begaf zich vrijwillig in hechtenis. Gedurende veertien dagen kon iedereen zich bij de heren van het gerecht melden om de aanklacht te staven met bewijzen. Er was uiteraard geen bewijs voor tovenarij waardoor Jacobgen werd vrijgelaten.

Hoewel de kinderen werden verpleegd in het Paulusconvent, zocht de stad andere manieren om de ziekte een halt toe te roepen. Zo werd eind juni ene Dirck Harmansz. ten bevele van de Burgemeesters naar Delft gestuurd om dokter Bouwen Aerntsz. te halen. Het was de hoop van de Burgemeesters dat de dokter zou  helpen ende te cureeren van hoeren miserabele sieckten. Het is onbekend of de dokter naar Amsterdam is gekomen. Wel zijn de onkosten van Dirck Harmansz., zeven gulden en acht stuivers, voor de wagenhuur en verteerde kosten betaald. Rond augustus was de grootste opschudding rond de wezen voorbij en volgde een nasleep van financiële verwikkelingen.

Die weeskinderen hoep te helpen ende te cureeren van hoeren miserabele sieckten (eind juni 1566).

Die weeskinderen hoep te helpen ende te cureeren van hoeren miserabele sieckten (eind juni 1566).

Op 25 juni was al een bedrag van 600 gulden aan de regenten van het weeshuis toegekend, met de hoop dat de principalen vanden rijkdomme deser stede sall opteykenen. Ofwel, dat de rijke mensen in de stad ook een duit in het zakje zouden doen. In totaal werd in 1566 een bedrag van 800 gulden uitgekeerd tot subventie ende verlichtinge vande costen die gedaen worden tot die crancksinnige weeskinderen leggende in de Pouwelsbroedersconvent. Dat er ook weeskinderen zijn ondergebracht in particuliere huizen blijkt uit een stadsrekening van december 1567. Een bedrag van 242 gulden werd aan de regenten van het weeshuis uitgekeerd ter cause van CXXI (121) ethmael bewaeringe van de crancksinnige weeskinderen die zy tot diversche huyzen besteedt hebben omme te bewaeren ende de cost te geven. In 1567 werd in totaal 1374 gulden uitgegeven voor de zieke kinderen. Voor de leden van de stadswacht die het klooster moesten bewaken werd ruim 271 gulden betaald. Overigens werd de kapitein van de wacht, Pieter Kaers, na afloop van de strubbelingen in de stad op zeventigjarige leeftijd voor zijn sympathieën voor de protestanten bestraft met een galeistraf van vijftig jaar. Wellicht was hij de oorzaak dat zoveel kinderen uit het klooster konden ontsnappen om de katholieken in de stad dwars te zitten.

Het Paulusklooster alwaar de zieke weeskinderen werden verpleegd.

Het Paulusklooster alwaar de zieke weeskinderen werden verpleegd. De kapel van het voormalige klooster is nu de Waalse Kerk.

Een laatste rekening dateert van 17 november 1569. Willem Franco, minister-generaal van het Paulusklooster, en pater Jan Claesz. kregen 21 gulden voor de reparatie vant gene dat byde crancksinnige weeskinderen int voorseide convente gebroecken was. De stad was bereid om nog eenmaal geld te geven aan het klooster onder de voorwaarde dat men in toecomende tyden nyet meer deser stede te eysschen ofte doen eysschen. Ze kregen dus geen geld meer.

Waarschijnlijk is de oorzaak van de weeshuisziekte te vinden in de eenzijdige voeding die de kinderen kregen. Uit het kasboek van 1566 van het Burgerweeshuis blijkt dat er in de eerste maanden van het jaar uitsluitend hennepkoeken werden gegeten. Vermoedelijk zijn de kinderen ziek geworden door moederkorenvergiftiging of ergotisme, een ziekte die wordt veroorzaakt door het gebruik van beschimmeld rogge. De gifstoffen in het beschimmelde rogge veroorzaken hallucinaties wat strookt met de klachten van de kinderen. In de zomer was er meer geld te besteden er werden enkele varkens gekocht. Uiteindelijk keert de rust rondom de wezen terug nadat aan het eind van de zomer in 1566 de Beeldenstorm ook Amsterdam bereikt. De (financiële) nasleep van de ziekte, zoals hierboven is vermeld, duurde tot 1569. De bemoeienissen van burgers met politieke belangen verklaren de langdurigheid van de aandoening. Voornamelijk de protestanten gebruikten de ziekte om in hun voordeel te gebruiken.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

5020.9.204 (14-1-1566)

5020.9.204 (14-1-1566)

5020.9.205 (14-1-1566)

5020.9.205 (14-1-1566)

5025.2.14 (18-1-1566)

5025.2.14 (18-1-1566)

5020.9.208 (5-2-1566)

5020.9.208 (5-2-1566)

5020.9.209 (5-2-1566)

5020.9.209 (5-2-1566)

5014.34.93 (1-7-1566)

5014.34.93 (1-7-1566)

Gouw, J. ter, Geschiedenis van Amsterdam, deel VI, 1891.

Hagoort, L., De weeshuisziekte van 1566, 1994.

 

  2 comments for “Weeshuisziekte

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


9 + = 11