In het leven is er tenminste één zekerheid, we gaan uiteindelijk allemaal een keer dood. Dat was vroeger natuurlijk niet anders. Het grootste deel van de overledenen werd begraven in gewijde grond in of rond de kerk. Er waren echter ook uitzonderingen. Zo kon u in een eerder artikel alles lezen over het curieuze Geuzenkerkhof. Deze keer komt een kerkhof ter sprake waar ‘ellendige doden’ hun laatste rustplek kregen toegewezen: het Ellendigenkerkhof.

De Nieuwe Kerk in Amsterdam. Links ligt het gewijde kerkhof, aan de rechterkant van de rouwstoet het Ellendigenkerkhof.
De Nieuwe Kerk werd aan het begin van de 15e eeuw gebouwd. Daarbij werden twee kerkhoven aangelegd. Het grootste kerkhof lag ten zuiden van de kerk en strekte tot aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Deze begraafplaats was gewijde grond en bedoeld voor mensen die een fatsoenlijk en christelijk leven hadden geleid. Ten zuidoosten van de kerk (nu zit hier ’t Nieuwe Kafé) was echter een stukje omheinde grond ingericht dat bedoeld was voor ellendige doden: misdadigers (waaronder ketters) die door de beul waren omgebracht, zelfmoordenaars, ongedoopte kinderen en mensen waarvan de identiteit niet bekend was. Ter verduidelijking zullen enkele voorbeelden de revue passeren.

Reeds in 1642 waren er plannen om een nieuw stadhuis te bouwen. Op deze plattegrond is duidelijk te zien dat het gewijde kerkhof moest wijken. Voor het Ellendigenkerkhof was echter nog wel plaats.
In 1536 was ene Hendrick van Maastricht opgepakt door de schout omdat hij zich zou hebben ingelaten met de secte van de wederdopers en ook anderen daartoe overgehaald te hebben. Een jaar daarvoor was het Wederdopersoproer uitgebroken waarbij tientallen doden waren gevallen. Schout en schepenen waren dus extra beducht voor deze luiden. Uit het vonnis blijkt dat Hendrick veroordeeld werd om metten swaerde bijden scarprechter geexecuteert ende vande levende lyfe ter doot gebracht te werden ende zyn lichaem op een radt ende thooft gestelt te werden op een staeke. Blijkbaar waren de heren van de gerechte coulant want ze besloten om uit gracie tkerckhoff beliefde te geven. Hendrick werd na de executie, die op 10 juni 1536 plaatsvond, een plaatsje op het Ellendigenkerkhof “gegund”.

In het blijspel Warenar, geschreven door P.C. Hooft, begraaft de paranoide en gierige Warenar zijn pot met gouden munt op het Ellendigenkerkhof.
Een andere ellendeling was Egbert Meynerszoon die in 1568 in de problemen was gekomen. Egbert was volgens P.C. Hooft een zeer bemint man, uitsteekende in de Rethorykkunst. Ook in dit geval lagen religieuze motieven ten grondslag aan zijn arrestatie. Hoewel hij van de burgermeesters Joost Buyck en Simon Kops een getuigschrift kreeg waarmee hij gevrijwaard zou worden van een vervolging, werd hij toch opgepakt omdat hij oover lange jaaren, met Luiterye berucht (Lutherse ideeën) was geweest. Over het hele proces is een heel artikel te wijden, maar kort samengevat werd hij, evenals Hendrick van Maastricht, veroordeeld door met het zwaard onthoofd te worden. De strafvoltrekking stond gepland op de neeghenden van Wynmaandt (9 oktober 1568) maar de avond ervoor had hy ’t waater gelaaden. Die arme Egbert had waterzucht, een ziekte waarbij de hoeveelheid vocht enorm toeneemt waardoor er een zwelling van weefsel en organen optreedt. De schout wilde koste wat kost dat de executie de volgende dag doorgang zou vinden en vroeg aan de behandelend arts of hy hem met eenighe dranken oft droggen versterken wilde, om de ziel zoo lang op der tuy te houden. De dokter antwoordde droogjes dat hij God niet was, en dacht dat Egbert middernacht niet zou halen, waarop de schout ontevreden vertrok. De dokter had gelijk, Egbert liet die nacht het leven. De schout liet het dode lichaam dan maar in de kerker onthoofden en liet de overblijfselen door monniken van het Cellebroedersconvent op het Ellendigenkerkhof begraven.

Een uitsnede van het boek ‘De Neederlandsche Histoorien” uit 1642, geschreven door P.C. Hooft.
Een andere ‘categorie’ die terecht kwamen op het Ellendigenkerkhof waren de zelfmoordenaars. In vroeger tijden (en heden nog steeds in sommige christelijke kringen) was zelfmoord een doodzonde. Alleen God mag beslissen over leven en dood. Mensen die zelfmoord pleegden, ontnamen zich de laatste kans aan de eeuwige verdoemenis te ontkomen. Na een zelfmoord waren dan ook alle rechten van de betreffende persoon niet meer van belang. Joos de Damhouder, een 16e-eeuwse rechtsgeleerde, schreef in 1555 het boek “Practyke ende handbouck in criminele zaeken”. Zijn beschrijving waarop met zelfmoordenaars werd omgegaan, laat niets aan de verbeelding over. Zo werden mensen die thuis zich van het leven hadden beroofd met touwen uit het huis getrokken. Niet door de deur, maar door een gat, hetwelk door den dorpel werd gegraven, als wordende hetzelve onwaardig geacht, om over de dorpel te worden gebragt. Zelfs de nabestaanden werden gestraft, het werd hen verboden om nadien rouwkleding te dragen. Gelukkig waren ze in Amsterdam wat schappelijker.
Zo pleegde de hoedenbandmaker Plant Michiels op 3 september 1647 zelfmoord. Op de zolder van herberg ‘De Waekende Boeij”, gelegen aan de Zeedijk, hing hij zichzelf op. Nadat het dode lichaam de volgende dag was opgemerkt, werden de schepenen erbij gehaald. Zij verzochten het lichaam op een slee te leggen en te vervoeren opt Ellendige kerkhoff, aldaer begraven te worden. Ofschoon het lichaam werd begraven in ongewijde grond, werd het dode lichaam met respect behandeld en werd het niet door de straten van Amsterdam gesleept zoals Damhouder eerder beschreef. Dat de schout en schepenen nog coulanter konden handelen, blijkt uit de zaak van Jan Pouwelszoon.

Plant Michiels pleegde zelfmoord door zichzelf op te hangen in een herberg op de Zeedijk. Hij werd begraven op het Ellendigenkerkhof (1647).
Jan Pouwelszoon, een wever uit Friesland, werd in 1551 verpleegd in het Onze Lieve Vrouwegasthuis aan de Nieuwendijk. Op 15 juni 1551 om twaalf uur in de middag ging het vreselijk mis. Jan stak zich met een mes zesmaal in zijn buik. Drie uur later was hij dood. De schout van dienst wilde meer weten over deze zaak en riep onder andere de pastoor en de kapelaan van de Nieuwe Zijde en de moeder van het gasthuis als getuigen op. Zij verklaarden dat Jan Pouwelszoon voor zijn overlijden had gezegd dat hij de wonden zelf had toegebracht omme Lichtemisse van pyn die hy in syne buyck hadde te gecrygen, daer aff hy groot leetwesen hadden. Voordat hij stierf werden hem de laatste sacramenten toegediend, waarna hij als een cristen mensch was gestorven. Hoewel Jan Pouwelszoon zelfmoord had gepleegd, en eigenlijk een plekje op het Ellendigenkerkhof had moeten krijgen, werd de vader van het Onze Lieve Vrouwengasthuis belast om Jan Pouwelszoon in gewijde grond te begraven.
Het is niet zeker wanneer het Ellendigenkerkhof verdwenen is. Het is zeker dat het kerkhof in 1647 nog in gebruik was getuige de begraving in dat jaar. Op een plattegrond uit 1648, gebruikt in de voorbereiding op de bouw van het nieuwe stadhuis, is het kerkhof in ieder geval nog zichtbaar. Het gewijde kerkhof is echter niet meer ingetekend. Uit prenten uit 1655, waarbij het nieuwe stadhuis in volle glorie te bewonderen valt, bestaat het kerkhof echter niet meer. Uit de archiefstukken is echter niet uit te maken in welk jaar precies het Ellendigenkerkhof opgehouden is te bestaan. De herinnering aan het kerkhof bleef bestaan door het bestaan van de Ellendigensteeg. Dit steegje liep aan de oostzijde van de Nieuwe Kerk richting de Gravenstraat. Uiteindelijk verdween deze naam in 1865 omdat de bewoners van deze steeg niet onder de verdenking staan mogten, dat het woord ellendigen op hen van toepassing is. De steeg werd omgedoopt naar Eggertstraat, vernoemd naar Willem Eggert. Hij schonk grond en geld in 1400 om de Nieuwe Kerk te laten bouwen.

Plattegrond van 28 april 1648 ten behoeve van de bouw van het huidige Paleis op de Dam. Ook nu nog staat het Ellendigenkerkhof ingetekend. Let ook op de geplande toren aan de linkerzijde van de Nieuwe Kerk die er nooit is gekomen.
Eerder zagen we een afbeelding van de Nieuwe Kerk met daarop getekend het Ellendigenkerkhof. Als we inzoomen zien we een tafereel dat illustratief is hoe er op dit ongewijde kerkhof werd neergekeken. Er is een mannetje afgebeeld dat tegen de muur van het kerkhof aan het plassen is. Over de doden niets dan goed, echter werd voor deze doden een uitzondering gemaakt.

Detail uit de eerste afbeelding van de Nieuwe Kerk. Een mannetje staat doodleuk tegen de muur van het Ellendigenkerkhof te plassen.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
1 comment for “Ellendigenkerkhof”