Wie houdt er niet van om met een paar vrienden een spelletje te spelen? Je kan natuurlijk thuis afspreken, maar in iedere Amsterdamse kroeg liggen wel spelkaarten of dobbelstenen achter de toog die je kunt gebruiken voor de meest uiteenlopende spelletjes. Ook in de 17e eeuw werd er een breed scala aan spelletjes gespeeld. Regelmatig resulteerden dergelijke spelen tot grootschalige vechtpartijen omdat sommige deelnemers al hun geld verspeelden.
Een voorbeeld hiervan is een zeeman die naar Oost-Indië was geweest en bij terugkomst zijn gehele verdiende loon, 300 gulden, verspeelde in het speelhuis van Jan Sabbatai. Met een oostindies spel geheeten topmaas synde het werpen van twee steenen ging de zeeman de spreekwoordelijke bietenbrug op. Zijn vrouw pikte dit echter niet en stapte in 1694 naar de rechtbank. De afloop is mij niet bekend. Dat er in de 17e eeuw veel interesse was in kansspelen bewijst het aantal ‘spelkaartenmakers’ in de stad. Tientallen mensen waren werkzaam als spelkaartenmaker, dat viel onder het gilde der boekverkopers. Eén daarvan was Pieter Meffert die in 1629 een contract sloot met een Portugese koopman om 32 dozijn Spaanse kaarten te leveren. Een paar jaar later, in 1636, kreeg hij een opdracht voor 50 gros (7200!) spellen.

Een vrouw toont haar goede kaarten, haar tegenstander kijkt naar zijn slechte kaarten. Jan Miense Molenaer, 1640 – 1668
Het kansspel in het algemeen bood eenieder een prima mogelijkheid om snel een forse winst te behalen. Het waren dan ook voornamelijk armere mensen die zich inlieten met dobbelen en kaartspelletjes. Het stadsbestuur merkte echter dat het allemaal uit de hand begon te lopen. Op 25 juli 1681 werd een keur uitgevaardigd omdat de spelletjes grote ongemakken voor de verliezer veroorzaakten; boven het derven van zijn geld, versuijm van tijd en affaires, tot ruïne van zijn familie […] tot godslasteringen en afgrijsselijk vloeken wilde het stadsbestuur het gokken een halt toeroepen doordat veele personen door het nachtwaken en dronken drinken, hieraf als inseparabel zijnde, onbequaem werden gemaekt om het beroep, haar opgeleid, behoorlijk waer te nemen. Voortaan mocht niet meer dan 25 gulden ingezet worden om de onmatige begeerlijkheid van baatsuchtige menschen tot bederff van anderen tegen te gaen.
Hoewel de keur uit 1681 niks aan de verbeelding overliet, werd op 30 januari 1692 de oude keur aangevuld. Eigenaren van tapperijen (cafés), koffijhuijsen of drooggasterijen (drogisterijen) moesten 200 gulden boete betalen als bleek dat in hun etablissement bepaalde spelletjes werden gespeeld. In de keur worden een paar van deze spelletjes genoemd: Passe Dix, Cinq & Nove, Rafelen, Bassetten, Pochgen, Trichake, Banco Falito. Een gokverslaafde had blijkens deze opsomming een ruime keuze om zijn geld in te zetten. De uitbaters van de verschillende horecagelegenheden waren verplicht om in haer voorhuijs, op een bortje geplakt, doen ophangen deze keure en ordonnantie, opdat idereen die mag lesen, om sig daer naer te reguleren. Verder werd het voor iedereen verboden eenige penningen uit te lenen wanneer iemand al zijn geld was verloren.
Ook de uitgebreide keur was niet afdoende. Op 27 februari 1697 werd een nieuwe keur uitgevaardigd tegen het dobbelen en spelen. De boete bij een eerste overtreding bleef voor de uitbater gelijk; 200 gulden. Bij een tweede overtreding werd hij een jaar uit zijn ambt gezet en bij een derde overtreding moest zijn neeringe absoluijt ontsierd te werden. Voor mensen die werden betrapt tijdens het spelen gold een boete van 100 gulden. Van de boete ging een derde deel naar de Hoofdofficier, een derde deel naar de aanbrenger en het resterende derde deel kwam ten deel aan de Aalmoezeniersarmen.
Tegenwoordig zorgt de kansspelautoriteit ervoor dat het risico van kansspelen beperkt wordt. Hoewel er ook nu nog in kroegen voor kleine bedragen wordt gekaart of gedobbeld, heb je een vergunning nodig om kansspelen te organiseren. Daarnaast zijn aanbieders van kansspelen verplicht om de deelnemers te wijzen op de risico’s. Wellicht was dit ook raadzaam geweest voor de spelers in de 17e eeuw die geregeld niet alleen hun geld verloren, maar ook hun kleren en huis. Zodoende werd menig familie geruïneerd en tot de bedelstaf veroordeeld.
Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:
Tentoonstellingcatalogus Willet-Holthuysen: In de kaart gekeken. 1976
Pol, L. van de, Het Amsterdams hoerdom. 1996
1 comment for “Dobbelen”