Munttoren

Aan het einde van de 15e eeuw werd een stenen stadsmuur gebouwd waarvan tegenwoordig op drie plekken in de stad resten van zijn overgebleven. De Schreierstoren, de Sint Anthoniepoort (de Waag) en de Regulierspoort aan de zuidzijde van de stad.  De naam van de laatste poort, vernoemd naar het Reguliersklooster dat buiten de stad was gelegen, werd vanaf 1672 in de volksmond de ‘Munttoren’ genoemd.

De oude Regulierspoort

De oude Regulierspoort

De poort bestond oorspronkelijk uit twee torens en een middenstuk alwaar de daadwerkelijke poort doorheen liep en was te vergelijken met de huidige Waag. In 1619 brandde de Regulierspoort voor het grootste deel af. De oostelijke toren en de toegangspoort werden geheel in de as gelegd. De westelijke toren was zwaar beschadigd. Alleen het wachthuis dat een jaar daarvoor tegen de westelijke toren was gebouwd, bleef gevrijwaard van brandschade. De westelijke toren werd een jaar later herbouwd naar een ontwerp van Hendrick de Keyser. In de toren en het voormalige wachthuis vestigde zich een glasblazer.

De Republiek werd in het voorjaar van 1672 aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen van Keulen en Munster; ook wel het rampjaar genoemd. Al snel werden Utrecht, Gelderland en Overijssel bezet. Om weerstand te bieden tegen deze overheersing was veel geld nodig. Op 14 juli 1672 werd daarom door de Staten van Holland een extra belasting geheven op het inkomen van de rijke burgers: de ‘capitale lening’.  Die mocht niet alleen in muntgeld, maar ook in zilveren en gouden voorwerpen betaald worden. De capitale lening werd door veel inwoners van Amsterdam in zilver- en goudwerk betaald. Voorlopig werd al het edelmetaal opgeslagen in de kluizen van de Wisselbank, die gevestigd was in het voormalige stadhuis op de Dam.

De Munttoren gezien vanaf het Singel, Jan ten Compe. 1751

De Munttoren en het voormalige wachthuis/munthuis gezien vanaf het Singel, Jan ten Compe. 1751

Normaal gesproken werden de zilveren en gouden voorwerpen vermunt in één van de bestaande munthuizen in steden als Utrecht en Dordrecht. Aangezien de munthuizen overbezet of in vijandelijk gebied lagen, vroeg Amsterdam toestemming aan de Staten van Holland om een eigen munt te slaan van het edelmetaal dat met de capitale lening was geïnd. Dit verzoek werd op 17 september 1672 ingewilligd vanwege die nootsakelijk tot betalinge van de Militie van den Staet, het bootsvolk op de Oorlochschepen gedient hebbende omdat anders muiterij dreigde. Afgesproken werd dat de muntslag in Amsterdam zou ophouden als de oorlogsdreiging zou ‘cesseren’ (eindigen). Op 19 september, twee dagen na het octrooi, werd Gerrit van Romunde als muntmeester aangesteld. Hij was de voormalige muntmeester van Overijssel maar was naar Amsterdam gevlucht. De stad moest tevens een geschikte locatie vinden voor de op te richten Munt. Die werd gevonden in het stenen wachthuis van de voormalige Regulierspoort aan het einde van de Kalverstraat.    

Een munter aan het werk

Muntmeester aan het werk

Op 18 oktober 1672 was het wachthuis als munthuis ingericht en waren de voorzieningen gereed waardoor de muntmeester sijne werk soude konnen beginnen. Naast Gerrit van Romunde stelde men enkele uit Zwolle gevluchte gezellen aan. Zo werd Caspar Lenderman, eerst werkzaam bij de provinciale Munt van Overijssel, als ‘essayeur’ aangenomen. Zijn voornaamste taak was de controle op het zilver- en goudgehalte van de munten. Als ‘IJzersnijder’ werd Geurt Haxter uit Harderwijk aangenomen. Hij moest de stempels snijden die gebruikt werden om de munten te slaan. In het octrooi van de Staten van Holland was overigens vastgelegd dat uitsluitend het edelmetaal dat ingezameld was met de ‘capitale lening’ vermunt mocht worden.

In het Amsterdamse munthuis werden zilveren rijders en gouden dukaten geslagen die het wapen van de stad op de voorzijde droegen. De munten werden gemaakt met behulp van een vast onderstempel en een los bovenstempel, vervaardigd door de IJzersnijder. Het ronde muntplaatje werd op het onderstempel gelegd, de bovenstempel werd tevens op het muntplaatje geplaatst waar met behulp van een hamer de afbeeldingen letterlijk in de munt werden geslagen. Dat de medewerkers van de Amsterdamse munt niet hebben stil gezeten blijkt wel uit de hoeveelheid munten die geslagen zijn. Er werden in totaal 1.386.230 zilveren rijders en 56.560 gouden dukaten geslagen in een tijdsbestek van slechts één jaar.

Een zilveren rijder uit 1673. Het Amsterdamse wapen is aan de rechterzijde zichtbaar.

Een zilveren rijder uit 1673. Het Amsterdamse wapen is op de rechterzijde zichtbaar.

In het najaar van 1673 verdween de oorlogsdreiging doordat de Fransen zich terugtrokken. Utrecht, Gelderland en Overijssel waren niet langer meer bezet en het munthuis in Amsterdam raakte overbodig. In november 1673 werden de laatste munten geslagen. Het voormalige munthuis werd daarna als herberg ingericht die toepasselijk ‘de Munt’ heette. In 1877 werd het logement gesloopt en vervangen door het huidige gebouw dat tegen de Munttoren aan staat. In 1938 werd de onderdoorgang gemaakt.

De ‘Munt’ is een vanzelfsprekende plek in Amsterdam geworden ondanks de korte periode dat er op deze plek munten werden geslagen. De plek spreekt zodanig tot de verbeelding dat er verschillende rijmen in de loop der tijd zijn opgesteld:

Eerst hield den burger hier de wacht voor ’t krijgsgeweldt,

Daarna zoo muntten hier de stad haar burgergeldt,

Om nu deez’ plaats niet leeg van wacht en gelt te maaken,

Zoo kan elk hier zijn geld bij wijn en bier verwaaken;    

Zicht op de munttoren in Amsterdam en de nabij gelegen omgeving, anoniem, Andries Jager, ca. 1860 - ca. 1870

Munttoren en logement ‘de Munt’ vanaf het Singel in het midden van de 19e eeuw.

Bronnen uit het Stadsarchief Amsterdam:

SAA: 5028.551 (teveel scans om af te beelden)

Geschiedenis van Amsterdam deel II-2. 2004

Kam, E. van de, De muntslag van Amsterdam.  1990

Wagenaar, J., Amsterdam in zijne opkomst deel I. 1760-1767

  2 comments for “Munttoren

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


8 − = 5